Skip to content

De Friese kuststreek en de oude walvisvaart

Ten huize van de Amsterdamse notaris Adriaen Lock zijn een aantal walvisvaarders verzameld om te getuigen over een conflict met een gevangen walvis. De getuigen zijn de broers Aucke en Seuke Burdes uit Gaast (respectievelijn harpoenier en stuurman van de vangstsloep), de uit Friesland afkomstige Joannes Juris en Sicke Tjalkes (beiden roeier van een vangstsloep) plus een viertal bemanningleden uit het Noord-Friese Waddeneiland Föhr (harpoenier Clemens Adriaensz, sloepstuurman Boy Adriaensz en de roeiers Boy Claesz en Nanning Claesz). Ze waren in dienst van de uit Gaast afkomstige commandeur Burde Auckes. We schrijven 4 oktober 1675. 

Klik hier voor een afbeelding van de gevelsteen ter herinnering aan de walvisvaart

Het gebeurde regelmatig dat er onenigheid ontstond over wie de walvis gevangen had. Soms werd het geschil onderling opgelost maar geregeld werd er naar de notaris getrokken om een akte van het incident te laten opmaken. Dankzij dit soort aktes weten we meer over wie er naar het hoge noorden vertrokken om walvissen te vangen. Bovenstaande akte is een van de vele voorbeelden dat na het einde van de Noordse Compagnie zeevarenden uit het Friese kuststreek interesse bleven houden in de walvisvaart. Ook als commandeur. Het officiële einde van de Noordse Compagnie in 1642 betekende dat de walvisvaart een ‘vrije business’ werd; iedereen kon in principe een schip naar de vangstgebieden sturen.

Harlingen stelt de vrije walvisjacht uit

Friese participanten aan de walvisvaart aten in die tijd nog van twee walletjes. Dat was niet altijd een genot. Terwijl kooplieden, ook Friese, hun kansen wogen om te profiteren van de mogelijkheden die de vrije walvisjacht bood, bleef Harlingen vasthouden aan het oude, gesloten regime. De Harlinger Kamer bleef bestaan met eigen commandeurs in dienst.

In 1648, zes jaar na de officiële beëindiging van de Noordse Compagnie waren de traanovens van de Harlinger Kamer nog in bedrijf. Het zeegebied rondom de kokerijen werd niet alleen als Harlinger grondgebied beschouwd maar er werd ook gehandhaafd. In de zomer van dat jaar ving de Zaanse commandeur Claes Omval op zo’n vijf mijl afstand van de Harlinger traankokerijen twee walvissen, goed voor zo’n 150 kwartelen spek. Twee Harlinger commandeurs, Iede Hylckes en Hendrick Harmensz, kwamen met hun bewapende schepen in actie. Met geweld werden de twee walvissen onteigend. Thuisgekomen restte de Zaanse commandeur niets anders dan de gang naar de notaris te maken.

De Harlingers verdedigden hun belangen evenzeer tegen walvisvaarders uit andere Friese kustplaatsen. Dit blijkt uit een Amsterdamse notariële akte van 7 oktober 1652. Daarin beklaagt de Staverse commandeur Paulus Willemsz zich over het vijandig handelen van de Harlingers. Hij vertelde dat na een goede vangst ze naar de Zuidbaai zeilden om een aanlegplaats te vinden waar ze het spek van de gevangen walvissen konden koken. De daarvoor benodigde apparatuur werd aan land gebracht. Blijkbaar hadden Harlingers die het landstation bemanden, deze gang van zaken opgemerkt. ‘s-Nachts maakten ze de apparatuur onklaar en namen gereedschap mee. Paulus Willemsz deed de volgende dag zijn beklag bij de Harlinger commandeur Jan Bartels Cock. Bartels Cock wilde echter niet meewerken aan een oplossing. Pas rond 1662 voegde Harlingen zich in het gareel en sloot als laatste zijn Kamer.

Schippers en Commandeurs

De eerste decennia na het formele einde van de Noordse Compagnie werden gedomineerd door vele particuliere initiatieven om schepen uit te reden voor een walvisvangsttocht. Tot ongeveer het midden van de zestiger jaren zien we veel bevrachtingscontracten voor een retourtje Spitsbergen in de notariële archieven. Participanten zijn onder meer commandeurs die tevens als bevrachters opereren, schippers die hun schip ter beschikking stellen en de schippersrol op de reis naar Spitsbergen vervullen tot kooplieden die het kunstje met succes wat vaker hebben gedaan. Vanaf 1650/1660 zien we een overgang naar een meer professionelere aanpak van de walvisvangst. Er wordt niet alleen maar geleund op ad hoc bevrachtingscontracten maar er ontstaat een klasse koopman-reders die een lange termijn beleid ontwikkelen rond het vangen van walvissen en het verwerken en verkopen van walvistraan. De walvisvaart werd een specialisatie. Rond 1660 zijn een aantal walvisrederijen in ons land actief die jaarlijks ten minste vijf walvisvaartuitredingen organiseren en een deel van de handelsketen voor walvisproducten beheersen.

In onderstaande tabel zijn wat voorbeelden van bevrachtingscontracten gegeven. In deze contracten worden zowel de naam van de schipper als die van de commandeur genoemd. Schippers blijken vaker uit de Friese kuststreek te komen dan commandeurs. Uit de naam van het schip blijkt in twee gevallen dat de schipper waarschijnlijk ook de eigenaar van het schip is (de Roode Fries en De Profeet Elias).

 

In deze overgangsperiode van een volledig gereguleerde markt naar een volledige competitieve markt was er veelal zowel een schipper aan boord van een walvisvaarder als een commandeur. Deze commandeur had de algehele leiding en voerde de regie over de walvisjacht. De schipper had de leiding over zaken als het aansturen van de bemanning, de navigatie en de algehele toestand van het schip. Commandeurs lagen toen niet voor het oprapen. Geregeld was de commandeur gelijktijdig de harpoenier. Pas in de de zestiger jaren wordt de walvisjacht voor een groeiend aantal kooplieden een specialisatie en daarmee een jaarlijks terugkerend proces. Efficiency en kostenbeheersing gaan dan een belangrijker rol spelen.

Een van de voor de hand liggende aanpassingen van het bedrijfsmodel was de functie van schipper integreren in die van de commandeur. De schipper verdween uit de analen van de walvisvaart. In dit nieuwe verdienmodel paste niet het bevrachtingscontract dat zijn nut bewees bij afzonderlijk geplande tochten. De historici Jaap Bruijn en Karel Davids lieten een dergelijk verloop mooi zien in hun artikel over de ontwikkeling van de walvisvaart tussen 1640 en 1664. Hun steekproef uit Amsterdamse bevrachtingscontracten toont het tijdelijke karakter zien van deze contracten. Een kleine steekproef van mijzelf om bevrachtingscontracten naar Spitsbergen te vinden die tussen 1665 en 1700 waren afgesloten onder de Amsterdamse notariële aktes laat duidelijk zien dat bevrachtingscontracten verdwijnen en daarmee ook de functie van schipper.

Resultaat steekproef

Kijken we bijvoorbeeld naar Stavoren dan tellen Bruijn en Davids voor de jaren 1640 tot 1665 54 tochten met een schipper die uit deze plaats komt. Dit betekent niet dat er in deze periode 54 schippers uit Stavoren waren maar dat er 54 tochten met een Staverse schipper plaatsvonden. Af en toe ging dezelfde schipper vaker naar Spitsbergen. Eigen onderzoek voor de periode 1665 tot 1700 komt uit op slechts vijf tochten met Staverse schippers. Andere Friese kustplaatsen komen met een soortgelijk beeld. Bekijk voor de gehele provincie Friesland nog een aantal voorbeelden van schippers die naar Spitsbergen zeilden.

Bekijk schippers

In hoeverre de Friese kuststreek een rol speelde in de oude walvisvaart kan daarom beter verteld worden aan de hand van het aantal commandeurs dat uit deze regio kwam. Dat waren er minimaal 66, met Stavoren, Harlingen en Workum als belangrijkste woonplaatsen.

Commandeurs uit de Friese kuststreek

Spraakmakende commandeurs

De doopsgezinde Botte Jans uit Workum is een van de bekendere Friese commandeurs. Als zeeman moet hij twee belangrijke bezigheden hebben gehad. Allereerst zijn tochten door de Sont als schipper. Verschillende keren komt hij de in de Sontregisters voor met Dantzig (het huidige Gdańsk) geregeld als bestemming. Verder heeft hij als commandeur meermalen naar Spitsbergen gezeild. Uit aktes in het Zaans Archief blijkt dat Botte Jans al rond 1665 commandeur was. Bij de verkoop van parten in het walvisvangersgereedschap wordt zijn naam genoemd. Het is dan 24 augustus 1666 waarbij de akte meldt dat Botte Jans dat jaar in mei vanuit Hamburg naar Spitsbergen vertrok. Dat is opvallend omdat toen de tweede Engelse oorlog gaande was en voor de walvisvaart vanuit Holland een verbod gold. Enkele Hollandse reders weken dat jaar uit naar Hamburg om van daaruit de walvisjacht te beoefenen. Waarschijnlijk had Botte toen een Zaanse reder, mogelijk Aris Cornelis Mataris.

Interessant is Botte’s naam op de lijst van walvisvaartuitredingen voor het jaar 1683. Voor dat jaar is, als enige van de 17e eeuw, een volledige lijst met uitredingen beschikbaar inclusief de namen van de commandeur, het schip en de reder. Met het schip ‘De Hoop’ is Botte Jansz dat jaar naar Spitsbergen gezeild onder regie van de Rotterdamse reder Willem Bastiaensz Schepers. In de tweede helft van de 17e eeuw groeide Willem Schepers uit tot een van de topreders van de walvisvaart. Daarnaast had hij vele andere functies waaronder die van luitenant-admiraal. Deze functie maakte een icoon van hem, ook in het buitenland. Op zijn commandeurslijst staat het neusje van de zalm ofwel commandeurs die jaar op jaar thuiskomen met bovengemiddelde vangsten. Ze zijn vrijwel allemaal afkomstig uit Rottterdam en Delfshaven; slechts af en toe pikt hij iemand uit een andere regio, iemand die indruk op hem heeft gemaakt. De Vlielander Gerrit Pietersz Tortel was er zo een. Botte Jansz is een tweede voorbeeld. Waarschijnlijk heeft Botte Jans langere tijd onder Schepers supervisie tochten naar Spitsbergen gemaakt. In 1677 bijvoorbeeld wordt zijn naam genoemd bij een conflict over een walvis. De naam van de reder ontbreekt maar de naam van zijn schip (opnieuw ‘De Hoop’) doet vermoeden dat Schepers toen al zijn reder was. In 1680 wordt hij bij zijn trouwen nog steeds commandeur genoemd. Hij overlijdt in 1685 op zijn schip ‘De Hoop’. Twintig jaar commandeurschap is een bescheiden schatting.

De 18e eeuw bracht ook enkele Friese vasteland commandeurs voort die indruk maakten. We moeten dan onze aandacht richten op de familie de Vries, meer specifiek Heyn Meyne de Vries (Molkwerum) en zijn twee zonen Jan Heins de Vries (Molkwerum) en Auke Heins de Vries (Warns). Alle drie maakten 24 tot 26 trips naar voornamelijk Spitsbergen. Cijfermatig bepalen deze drie commandeurs de rangorde van het Friese vasteland in de Hollandse walvisvaart van de 18e eeuw. Van de 66 Friese vasteland commandeurs oefenden negentien hun functie uit in de 18e eeuw. Het aandeel van de familie De Vries in het aantal tochten van deze negentien Friese commandeurs bedroeg bijna de helft (47%). Hun aandeel in de totale walvisvangst van de Friese commandeurs bedroeg bijna 70%! Illustratief voor hun bijzondere prestatie is hun bijdrage aan het rendement dat hun reder behaalde. Hun vangsten overtroffen vrijwel jaar op jaar die wat een Hollandse commandeur gemiddeld in dat jaar ving. Auke ving op zijn 26 tochten bijna honderd walvissen meer, Heyn overtrof de gemiddelde vangst met een kleine zeventig walvissen en Jan zat bijna dertig walvissen boven het gemiddelde. Dergelijke resultaten vertalen zich in hoge vangstcijfers per trip. Auke Heyn de Vries bracht per reis zelfs 6,5 walvis mee naar huis, evenveel als dé Borkumer topcommandeur van de 18e eeuw Roelof Gerritsz Meyer. Alleen die bereikte dit record over een reeks van maar liefst 44 tochten.

Friese Walvisreders

Na de Noordse Compagnie is het aantal Friezen dat de redersrol in de walvisvaart opeist, klein en veelal onbetekenend. Dat zou kortaf de conclusie kunnen zijn. Toch is er meer te vinden dat wijst op een wat grotere rol. We kijken dan naar de Amsterdamse koopmanfamilie Gales, om precies te zijn de broers Thomas Gales en Gale Gales. Vanaf ongeveer 1688 tot 1733 organiseerden zij zo’n zeventig walvisvaartuitredingen, zeg maar een middelgrote rederij. De naam vermoedt Friese afkomst. Dat klopt, hun roots liggen in Stavoren. Mogelijk liggen er verbanden met de Staverse commandeurs Gale Hamkes en zijn zoon Dirck Gales.
De broers Thomas en Gale Gales houden zichtbaar contact met hun relaties in Stavoren. De familie bezit onroerend goed in deze plaats. Ook treedt Gale Gales in 1726 op als curator voor het Nedergerecht Stavoren. Interessant is de betrokkenheid van Gale Gales bij het oprichten en ondersteunen van Friese walvisrederijen. We kijken dan naar de walvisvaarder ‘De Graauwe Eenhoorn’. Onder Gales leiding en met Jan Willemsz de Leeuw uit Den Helder als commandeur zeilt dit schip van 1722 tot 1727 naar zowel Spitsbergen als Groenland. Eind 1726 breidt hij zijn aandeel in dit schip uit. Op 24 december 1696 passeert een akte bij de Amsterdamse notaris Mattijs Maten de Jonge waarin walvisreder Jan Boendermaker uit Hoorn zijn part in het schip ‘De Graauwe Eenhoorn’ verkoopt aan Gale Gales. Vanaf dat moment bepaalt Gale Gales als hoofdreder hoe het schip met commandeur Jan Willemsz de Leeuw wordt ingezet. Met drie doopsgezinde Harlingers maakt hij afspraken. Het gaat om Jan Jacobs Roorda, Fredrik Albertsz Scheltinga (Freerk Allards Scheltinga) en Eelke Dirksz Wiltschut. Alle drie zullen korte of langere tijd reder zijn van ‘De Graauwe Eenhoorn’. In 1728 gaat dit schip met Jan Roorda als reder naar Spitsbergen. Daarna volgen de andere twee Harlinger reders. Het lijkt er dus sterk op dat onder supervisie van Gale Gales een Harlinger compagnieschap rond deze walvisvaarder en commandeurs is gevormd om geld te gaan verdienen met de walvisvaart. De vraag is of dat gelukt is. Gemiddeld werd in de periode 1728 tot en met 1747 drie walvissen per trip gevangen. Roorda maakte een slechte start, kon vrijwel niets bijschrijven en stopte snel, Scheltinga bleef met gemiddeld twee walvissen eveneens onder de streep maar Wiltschut scoorde met ruim vier walvissen per tocht af op een leuke winst. Wiltschut was van de drie reders degene die het het langst volhield., van 1736 tot en met 1747. Bij elkaar zal het resultaat niet ver van ‘break-even’ hebben gelegen.

Je kunt stellen dat vooral doopsgezinde Harlinger kooplieden een tijdje walvisreder zijn geweest. Behalve bovenstaande drie reders behoorden hiertoe Claas Evertsz Oosterbaan (21 walvisvaartuitredingen), Fredrik Jansz van der Hout (18 walvisvaartuitredingen), Allard Scheltinga (7 walvisvaartuitreingen), Adriaan Teunisz Blok (2 walvisvaartuitredingen) en Jan Westra (4 walvisvaartuitredingen). In totaal telde Harlingen twaalf walvisrederijen. Stavoren kwam tot zeven kooplieden met rederij-ambities. Andere Friese kustplaatsen telden hooguit een paar walvisrederijen.

Meer weten?

De Walvisvaart in de 17e en 18e eeuw
Karel Oosterling, 2023, Omdenoost, ISBN 978946481379, https://oudewalvisvaart.nl

Commandeursfamilie De Vries uit Mokwerum en Warns

– Genealogysk Jierboek 2018, pag 13 – 18 Harlinger commandeurs verdedigen gebied traankokerij op Spitsbergen. Stadsarchief Amsterdam, Nota- riële archieven, archief 5075, inventarisnummer 1816/815, 2 september 1648, notaris Albert Eggericx.
én
– Stadsarchief Amsterdam, Notariële archieven, archief 5075, inventarisnummer 1101/219V, 7 oktober 1652, no- taris Joost van de Ven.

Viskwestie commandeur Burde Auckes
Stadsarchief Amsterdam, Notariële archieven, archief 5075, inven- tarisnummer 2248/233, 4 oktober 1675, Notaris Adriaen Lock.

Partenaankoop Gale Gales
Stadsarchief Amsterdam te Amsterdam, Notariële archieven, archief 5075, inventarisnummer 9310, 24 december 1726, aktenummer 162094, notaris Mattijs Maten de Jonge.

Back To Top