Skip to content

Strijd om de ruilhandel op Groenland

Denemarken wordt door Amerika onder druk gezet om afstand te doen van Groenland. Dat was het opzienbarende nieuws van het net begonnen jaar 2025. Groenland vormt een autonoom onderdeel van het Deense koninkrijk. Deze status bestaat al lang en is altijd omstreden geweest, niet in de laatste plaats door de Groenlanders zelf.

Maar wat heeft dat met de oude walvisvaart van de Hollanders te maken? Meer dan menigeen denkt. Ook Holland heeft in de 18e eeuw een kleine poging gedaan wat invloed te krijgen op dit grote eiland. Economische handelsbelangen waren in het geding. Ruilhandel met de bevolking en het vangen van walvissen waren toentertijd de drijfveren om naar Groenland te gaan. Uiteindelijk slaagde de Nederlanders erin om een band op te bouwen met de lokale bevolking en begon de ruilhandel te floreren. Maar na een tijdje maakte de Deense marine korte metten met de ambities van Nederland in Groenland. Hoe zat dat in elkaar?

De ruilhandel

Vanaf de tijd dat de walvisvaart vrij kon worden uitgeoefend – formeel vanaf 1642 toen de Noordse Compagnie werd opgeheven – ging Nederland er vol in. Al rond 1670 was Holland oppermachtig in de wateren rond de Spitsberger archipel. Kooplieden uit vooral Amsterdam, Rotterdam en de Zaanstreek stuurden jaar op jaar meerdere walvisvaarders naar deze streken. Walvistraan paste uitstekend bij hun core business, zoals de handel in oliehoudende granen, de fabricage van zeep en het bouwen van schepen.
Vanaf het eind van de 17e eeuw werden door enkele kooplieden de handelsmogelijkheden met de Groenlanders verkend. Het ging hierbij om ruilhandel. Naast walvisspek en walvisbaarden waren deze kooplieden geïnteresseerd in robbenvellen, pelzen en walrustanden. Obscuur lijkt de belangstelling voor narwaltanden, ook wel de eenhoorn van de zee genoemd. Uit notariële akten blijkt dat de prijs van narwaltanden op de Amsterdamse goederenmarkt geregeld hoog was, tot wel 54 maal zo hoog was als die van de walrustanden. De verhalen over de unieke geneeskracht van narwaltanden deed hier zijn werk. In ruil brachten de Nederlanders verschillende soorten goederen mee naar Groenland, zoals koperen ketels, witte en bonte hemden, kralen en andere snuisterijen.

Een belangrijke rol bij de opkomst van Groenland als handelspartner speelde de Rotterdamse reder en koopman Quirijn de Visscher. In 1690 wordt Quirijn de Visscher genoemd als reder van het buisschip Margrieta dat half mei naar Straat Davis vertrok om te gaan handelen met de Groenlanders. De rederij van Quirijn de Visscher was waarschijnlijk de eerste die een min of meer geregelde dienst uitvoerde op de Straat Davis. Een soortgelijke rol vervulde de Amsterdamse koopman Jacob Wijnkoop. Hij verkende in Groenland zowel de mogelijkheden van de ruilhandel als de vangst van walvissen. Dat het begin van de ruilhandel met de Inuits uiteindelijk een succes werd, is vooral te danken aan de activiteiten van de koopmanreder familie Scheltes uit Amsterdam. Leendert Scheltes als reder en met de Terschellinger Cornelis Bonk als belangrijkste schippercommandeur werd de Groenlandse ruilhandel opgenomen in het assortiment van zijn handelshuis. Evenals bij het walvisvangen doorzag deze familie dat een minimale schaalgrootte nodig is om van de ruilhandel een winstgevende activiteit te maken. De familie Scheltes schaalde het aantal uitredingen snel op naar vijf jaarlijkse uitredingen en wat later naar tien. Ook bleek de branche in staat een potentieel nadeel – er werden kleine galjootschepen voor de ruilhandel gebruikt die niet geschikt waren voor het vangen van walvissen – op te lossen door twee schepen in compagnieschap uit te sturen en de noodzakelijk hulpmiddelen voor de walvisvangst tussen de twee schepen te verdelen. Op deze wijze werd walvisvangst én ruilhandel sneller een winstgevende combinatie.

Achter de schermen moet er volop samenwerking en afstemming zijn geweest om van deze nieuwe loot aan de walvisvaart een succes te maken. In 1719 gingen de kooplieden-reders op grote schaal schepen uitreden naar Groenland. In dat jaar vertrokken er 19 schepen, in 1720 56 en 1721 al 110. De uitredingen naar Straat Davis werden vanaf die periode systematisch gevolgd en becommentarieerd in kranten en boekjes. De uitredingen die betrekking hadden op de ruilhandel werden apart vermeld met de toevoeging handelaar.
Wat hielp was de goede organisatie van de branche. Uit de walvisreders werden de leden gekozen voor hun belangenorganisatie, de Gecommitteerden der Groenlandsche Visscherij. Deze gecommitteerden behartigden onder meer de belangen van de walvisvaart bij de Staten Generaal en spraken recht bij geschillen. Bij de start van de walvisvaart en ruilhandel bij Groenland in 1719 werd het college meteen bevoegd verklaard ook deze belangen te behartigen. Geregeld waren de gecommitteerden tevens lid van een soortgelijk college voor de handel op de Oostzee, de belangrijkste activiteit van De Republiek. Bij elkaar vormden deze colleges invloedrijke netwerken die beslissingen van de Staten Generaal konden beïnvloeden. Leendert Scheltes bijvoorbeeld behoorde tot de gecommitteerden van beide colleges.

De relatie tussen de Hollanders en de Inuits

De cultuurverschillen tussen de Hollanders en de Groenlanders waren enorm. Geschiedschrijver C. de Jong formuleerde dat in zijn proefschrift Geschiedenis van de oude Nederlandse walvisvaart als volgt:

“De Inuits leefden opgewekt bij de dag zonder veel voor de verre toekomst te zorgen. Zij waren jegens elkaar in het algemeen vreedzaam, eerlijk en hulpvaardig. Jegens Europeanen waren zij dikwijls onberekenbaar, nu weer vriendelijk en behulpzaam, dan weer trouweloos en vijandig”.

Het onderlinge wantrouwen leidde soms tot gewelddadige conflicten. Het staat wel vast dat sommige Hollanders zich in de begintijd van de ruilhandel schuldig maakten aan bedrog, afpersing, geweld en zelfs ontvoering.

Dat de Groenlanders vrees hadden voor de Hollandse walvisvaarders was daarom goed te begrijpen. In dit licht moeten de beschreven gebeurtenissen in 1704 worden gezien. In dat jaar werden twee Hollandse schepen door de Inuits overvallen waarbij twee bemanningsleden werden gedood. Achteraf bleek dat de Groenlanders waarschijnlijk op zoek waren naar commandeur Dirk Cornelisz Kater. Die was in 1700 als een van de eerste Terschellingers naar de Straat Davis gezeild om handel te drijven met de Inuits. Mogelijk was Kater toen betrokken geweest bij een incident en wilde men wraak op hem nemen. Hiervoor is echter geen bewijs te vinden. Commandeur en ruilhandelaar Lourens Feykes Haan uit Terschelling die onder meer deze moordpartij beschreef in zijn boekje met cartografische gegevens over Straat Davis, gaf de baai waarin dit voorval plaatsvond de naam Moordbaai.

Het waren vooral Terschellingers en Amelanders die als commandeur ook de rol van ruilhandelaar invulden.

Toch moet het steeds vaker goed gegaan zijn tussen beide partijen, getuige het toenemend aantal handelscontacten. Gewenning aan elkaars gewoontes gecombineerd met de komst van voor de Inuits nuttige goederen zorgden voor een steeds beter handelsklimaat. Bovendien leerde men elkaar persoonlijk beter kennen. Enkele tientallen handelaren kwamen jaar na jaar naar dezelfde plaats en ontmoette daar dezelfde Inuits. De waardering voor de Hollanders groeide. Een aanwijzing hiervoor is de zichtbare invloed van Hollandse gewoonten op de Groenlandse cultuur. Diverse liedjes zijn bewaard gebleven waar de Groenlanders over Hollandse walvisvaarders zingen. Het gebruik van de polka en de klompendans in hedendaagse liedjes wijst op Hollandse invloeden. Zo werd nog pas geleden (zomer 2024) door een aantal Groenlandse musea aandacht besteed aan de muziek die Hollandse walvisvaarders meebrachten naar Groenland.

De relatie tussen de Denen en de Hollanders

De beter wordende relatie tussen de Inuits en de Hollanders viel niet in goede aarde bij de Denen. De tot dan nogal passieve houding van de Deense overheid werd ingewisseld voor een actievere bemoeienis met Groenland en zijn bewoners. Na het einde van de Noorse oorlog in 1721 kreeg deze assertievere houding gestalte. In dat jaar startte de Noorse dominee Hans Egede met zijn op de Lutherse leer gebaseerde zendingsmissie, het bekeren van zoals hij dat noemde de wilden en naturellen op Groenland. Egede ontving in 1721 het bericht dat de Deense koning zijn zendingsplannen had goedgekeurd, tegen een jaarlijkse steun van 300 rijksdaalders en een eenmalige uitkering van 200 rijksdaalders voor de uitrusting.

Stap voor stap begonnen de Denen Groenland te koloniseren: enerzijds door het bekeren van de lokale bevolking tot het christendom en anderzijds door het monopoliseren van de Groenlandse ruilhandel via de komst van Deense kooplieden en de stichting van nederzettingen. Egede bleek een vasthoudende man te zijn die zijn taak – het bekeren van de Groenlanders – als een persoonlijke opdracht van God zag en daar naar handelde. Hij werd daarom ook wel De Apostel van Groenland genoemd. Ondanks deze toenemende bemoeienis van de Denen vertrokken in de periode 1722 tot 1729 jaarlijks een fors aantal Hollandse vaartuigen naar Groenland om handel te drijven.

In 1722 kwam Hans Egede voor het eerst in aanraking komt met de Hollanders die in het vroege voorjaar naar Straat Davis zeilden. Op 20 april werd vanaf zijn schip een Hollandse walvisvaarder gespot. Het bleek het schip te zijn van de Terschellinger commandeur Claas Pietersz Top die niet alleen op walvisjacht was maar tevens van plan was met de Groenlanders goederen te ruilen. In het dagboek van Egede wordt uitvoerig bericht over de ontmoeting tussen beiden. Top vertelde onder meer hoe de Hollanders geacht werden op een nette wijze handel te drijven met de Groenlanders. Top vertelde hem dat deze gedragslijn was uitgevaardigd door de Staten van Holland. Egede werd zo op beleefde wijze verteld dat de Hollandse regering de ruilhandel met de Groenlanders als een legale activiteit beschouwde en verder zou uitbouwen.

De twintiger jaren van de 18e eeuw lieten een forse groei van het aantal Hollandse schepen in de Disko baai zien. Walvissen vangen en ruilhandel met de Groenlanders stonden op het programma. Tegelijkertijd was Egede begonnen met zijn missie en waren er Deense kooplieden op Groenland gearriveerd die met de Inuits handel wilden drijven. Dat laatste lukte slecht. Zoals de Denen zelf vaststelden, was de handelswaar van de Hollanders superieur aan die van de Denen. Een betere kwaliteit en een beter op de vraag afgestemd assortiment bleken doorslaggevend te zijn voor een goede relatie. Het lukte de Denen niet om snel de plaats van de Hollanders in de ruilhandel in te nemen. Het Deense beleid werd nog eens extra gefrustreerd door het in 1726 afbranden van een pas gebouwde handelsvestiging, een zgn. factorij. In eerste instantie werden de Inuits verdacht van brandstichting. Enkele Inuits verklaarden echter dat het scheepslieden van vier vreemde schepen waren die de factorij in brand hadden gestoken. De link met de Hollanders werd toen snel gelegd. Of dat werkelijk zo was, is niet te achterhalen. Niettemin is het wel plausibel.

De brand was voor de Denen vooralsnog geen reden om de Hollanders steviger aan ta pakken. Lange tijd floreerde de ruilhandel tussen Hollandse handelaren en Groenlanders. Pas in 1737 werden de Hollanders op hardere wijze geconfronteerd met de Deense aanspraken. Een Deens fregat hield toen verschillende Hollandse schepen aan. De Denen lieten de commandeurs van deze schepen een verklaring ondertekenen waarin ze beloofden niet te zullen handelen op zgn. verboden plaatsen. Dit overkwam onder meer de ruilhandelaren Pieter Jansz Molenaar uit Petten en de Amelander Jan Jobsz. In 1738 was er opnieuw sprake van incidenten. De Hollandse reders lieten zich echter niet intimideren en stuurden in 1739 volop schepen voor de ruilhandel naar de westkust van Groenland. Dat liep echter fout af. In dat jaar zou de apotheose volgen in de vorm van een ‘mini-oorlog’ tussen enkele Hollandse vaartuigen en zwaar bewapende Deense schepen.

De zeelieden van vier Hollandse schepen kregen in 1739 op harde wijze de rekening gepresenteerd. De schepen lagen in de baai Makkelyk Out voor anker, de belangrijkste aanlegplaats in de Disko Bocht. Op 6 juni verschenen uit het niets drie Deense oorlogsschepen die in het zicht van de Hollanders een jol met vijf man uitzette. Op dat moment waren alle commandeurs op het schip van commandeur Jacob Buys uit De Rijp. De jol begaf zich naar het schip van Buys waar de Denen de Nederlanders de opdracht gaven om de baai te verlaten. De vier commandeurs weigerden dit bevel uit te voeren, waarschijnlijk in de overtuiging dat het hierbij wel zou blijven. Het moet een grote schrik geweest zijn toen de Denen die nacht de Hollandse schepen gingen beschieten met zwaar geschut. De schade was enorm. Ten minste één en mogelijk twee Nederlanders kwamen daarbij om het leven. De Amelander Gerben Pieters, bemanningslid van het schip De Jonge Hottentot onder commandeur Arent Hansen (Barf), werd gedood. Om verder bloedvergieten te voorkomen, streken de Hollanders de vlaggen. De volgende ochtend werden de vier commandeurs bij de Denen ontboden en onder arrest geplaatst. Aan de commandeurs werd verteld dat de vier schepen prijs verklaard zouden worden. Vervolgens werd een deel van de bemanning van de vier schepen in twee sloepen gezet met de opdracht om walvisvaarders te zoeken die de bemanning mee kon nemen naar Holland. Twee dagen later werden ook de vier commandeurs samen met de resterende bemanningsleden in sloepen geplaatst, met eveneens de opdracht om een schip te zoeken voor de thuisreis. Uiteindelijk kwam iedereen weer veilig in Nederland aan. Bijna drie eeuwen later hebben nazaten van Gerben Pieters in 2015 een gedenkteken op de rotsen van de Disko Baai geplaatst.

Achteraf kan worden vastgesteld dat dit incident het einde betekende van de ruilhandel op Groenland. Nederland berustte in het verbod op ruilhandel en nam genoegen met de mogelijkheid de Groenlandse wateren wel te mogen bevaren voor het vangen van walvissen. Mogelijk was hierbij een overweging dat een langdurige slechte relatie met de Denen de positie van Nederland in de Oostzeehandel zou kunnen schaden.

Maar was er na 1739 dan helemaal geen ruilhandel meer met de Groenlanders? Af en toe waagde een schipper zich toch nog voor handel in de zeestraat. De Amelander Jan Jobsz probeerde het nog een keer in 1741, evenals zijn eilandgenoot Arent Hansen. Het waren echter uitzonderingen. Feitelijk waren de Terschellinger commandeurs Gerrit Tekesz Swart en Rijntje Tijmensz de laatste ruilhandelaren die in 1757 nog met dit doel naar Groenland zeilden. Het schip van Gerrit Swart werd toen door de Denen genomen. Dat overkwam de commandeurs Gerrit Bol en zijn zoon Gerrit Gerritsz Bol uit Wijk aan Zee eveneens die in 1776 als walvisvaarders nog even wat bij de Inuits wilden bijverdienen met de ruilhandel. Zij werden opgebracht door een Deens oorlogsschip.

Veel historisch materiaal verloren gegaan

Dit stukje Hollandse geschiedenis is vrijwel geheel gebaseerd op Nederlandse bronnen. Dankzij de inspanningen van historisch onderzoeker Piet Dekker konden veel Nederlandse aktes worden ingezien waarin de ruilhandel met de Groenlanders ter sprake kwam. Maar vanzelfsprekend wil je ook de archieven uit Groenland bestuderen. Dat bleek niet mogelijk. Waarom?

Op Internet kwam ik een bericht tegen dat veel verklaarde. Een krantenartikel uit 1959 meldt dat op 30 januari het Deense schip Hans Hedtoft na een aanvaring met een ijsberg voor de Groenlandse zuidkust met man en muis is vergaan. Het was een ongekende ramp in de traditie van de Titanic. Het was begrijpelijk dat in de media volop aandacht was voor de vele doden waarvan de meesten nooit meer teruggevonden zouden worden. Slechts terloops werd gemeld dat er 16.000 kilo aan onvervangbare historische protocollen, boeken en archiefstukken van het Groenlands archief aan boord waren. Deze stukken zouden voor studiedoeleinden worden overgebracht naar het rijksarchief in Kopenhagen. Onvervangbaar materiaal dat nooit meer teruggevonden zou worden. Het staat wel vast dat in dit Groenlands archief zich delen bevonden die inzicht gaven in het doen en laten van de Hollandse walvisvaarders.

Wat resteert zijn de verhalen die uit overlevering worden verteld. Bijvoorbeeld het verhaal van een medewerker van het museum op Disko eiland die mij vertelde dat de Hollanders van plan zouden zijn geweest om een nederzetting op het eiland te stichten. Dat zou dan aan de zuidkant van het eiland moeten zijn geweest waar zich op een strategische plek een uitkijkpost van de walvisvaarders bevond (een replica is er nog te zien).
Aan de andere kant van de Disko Baai is er wel een nederzetting te vinden waar de Hollanders hun gevangen walvissen flensten. De Hollanders noemde deze buitenpost Roode Baai. In de buurt van deze plaats zou ook ruilhandel hebben plaatsgevonden.

Om een indruk te krijgen waar de Hollanders allemaal geweest zijn, is een kijkje op een landkaart uit die tijd een echte eye-opener. Groenland werd een tijd lang door de Hollanders bezocht, om geld te verdienen.

Wil je alles weten over Groenland en de relatie met de Hollanders?

Back To Top